Pieter Johannes van Tol (1899-1985) was autodidact, een kunstopleiding zat er voor hem niet in. Zijn familie stond niet achter zijn artistieke keuze, zij waren tuinders in Boskoop en wilden dat ook hij in de tuinderij zou werken.
Maar Van Tol volgde zijn roeping en trok naar Den Haag. Daar moest hij van de verkoop van zijn schilderijen zien rond te komen en dat was niet altijd even makkelijk. Want hij moest een gezin met 6 kinderen onderhouden. In de Hongerwinter van 1944 was hij zelfs genoodzaakt zijn schilderijen voor voedsel te ruilen. Na de oorlog had Van Tol in Aalsmeer een eigen atelier in pakhuis ‘Graan voor Visch’. Hij was vaak langs de waterkant te zien, druk in de weer met het maken van landschapsschilderijen. Die verkocht hij dan ter plekke of in zijn kunsthandeltje in de Boekhorststraat in Den Haag. Om wat bij te verdienen gaf hij ook rijles.
Het ongerepte Drenthe trok hem zeer. Menigmaal ging hij naar die provincie op vakantie en schilderde daar, in zijn vrije tijd, naar hartelust. In de koude winter van 1922 maakte hij in Drenthe dit winterse landschap met een schaapskudde.
Drenthe was 100 jaar geleden nog de armste provincie van Nederland waar de mensen een schraal bestaan leidden. Stadsmensen uit het Westen hadden wat meer oog voor de idyllische aspecten van het landschap en de romantiek van het landleven spat ook van dit doek af.
Van Tol was een broodschilder die heel wat kunstwerken heeft geproduceerd, ook onder andere namen. Maar als hij echt trots was op het resultaat, signeerde hij met “P.J. van Tol“.
Dat hij hier dus trots op was is zeer te begrijpen.