Jan Mankes werd op 15 augustus 1889 geboren te Meppel als zoon van Beint
Mankes, rijksambtenaar, en Jentje Hartsuiker. Hij ging in 1902 naar de
hbs in Meppel maar hield dat voor gezien toen het gezin in 1904 naar
Delft verhuisde. In 1904/1905 werd Jan Mankes als leerling op het
atelier van de glasbrander-glazenier J.L. Schouten in Delft aangenomen.
In die jaren restaureerde men daar de glazen van de St.-Janskerk te
Gouda. Daarnaast kreeg hij in zijn vrije tijd les van de
schilder-glasbrander Hermanus Veldhuis (1878-1954), die als medewerker
aan het glasschildersatelier Schouten verbonden was. Academie voor
Beeldende Kunsten in Den Haag volgde hij een jaar lang de avondcursus en
leerde er naar gipsmodel tekenen. Op zondag liep hij vaak van Delft
naar Den Haag om er de collecties van het Mauritshuis te bestuderen. Hij
kwam er onder de indruk van het werk van 17e-eeuwse Nederlandse
meesters als Johannes Vermeer en Carel Fabritius, en bewonderde er de
16e-eeuwse Duitse schilder Hans Holbein. Zelf begon hij met het
schilderen van vogels en nesten in de duinen van Den Haag en omgeving.
Vanaf
het begin af dat hij vrij kunstenaar werd in 1908 was er ook
belangstelling voor zijn werk. Bovendien ondervond hij sedert 1909 de
steun van de Haagse kunsthandelaar J.C. Schüller; via deze kwam hij in
contact met A.A.M. Pauwels, een sigarenfabrikant uit Den Haag, die veel
belangstelling voor zijn werk aan de dag legde.[1]; hij besloot de jonge
Mankes met raad, geld en hand en spandiensten bij te staan. Bovendien
schreven ze tien jaar lang brieven naar elkaar.[2]
In 1909 verhuisde
Mankes met zijn ouders naar Het Meer, een buurtschap gelegen tussen
Heerenveen en de dorpjes Benedenknijpe en Bovenknijpe. Hier ontwikkelde
hij zijn liefde voor de natuur verder en maakte hij veel van zijn beste
werken. De familie betrok een woning aan de Schoterlandse
Compagnonsvaart, een half uur gaans van het Oranjewoud, dat een rijke
inspiratiebron voor Mankes zou worden. Een kamer met witgekalkte muren
was zijn atelier, aan de achterzijde van het huis; dit bood hem uitzicht
op een grote tuin met een kippenhok, een sloot voor de ganzen en een
schuur voor de geiten. Want dieren - en vooral vogels, die hij in de
natuur observeerde of in het atelier bestudeerde - behoorden tot zijn
favoriete onderwerpen.[1] Een van zijn vele topstukken uit die jaren is
het schilderij van de Woudsterweg. Langs deze weg, gelegen tegenover het
huis van zijn ouders, liep hij dagelijks naar het Oranjewoud.