Het hier aangeboden werk is een litho van Johan van Mastenbroek, een Nederlandse kunstschilder die bekend werd met zijn haven- en stadsgezichten van Rotterdam eo en andere steden. Daarnaast omvat zijn oeuvre o.a. de voortgang van de Zuiderzeewerken, jachtscènes, portretten en polderlandschappen.
Het getoonde werk komt uit de Rijnmond Toen collectie (onder nummer 090-JM). Het betreft een litho in zwart en zachtgroen, gedrukt op grauw papier. Naar alle waarschijnlijkheid is de voorstelling een bruggetje over de Schie in Rotterdam-Overschie of mogelijk over de Delftsche Vaart in vooroorlogs Rotterdam-Centrum.
Het werk wordt losbladig aangeboden en is in goede conditie en onbeschadigd.
De litho is gesigneerd en gedateerd (1943) r.o. in de druk en handmatig gesigneerd r.o. in de marge.
Afmetingen:
Plaat 360 x 280 mm
Blad 410 x 320 mm
Johan van Mastenbroek, geboren Rotterdam, 4 december 1875 – overleden Rotterdam, 16 november 1945, was een Nederlandse kunstschilder die vooral bekend werd met zijn havengezichten van Rotterdam. Daarnaast omvat zijn oeuvre o.a. de toenmalige Zuiderzeewerken, polderlandschappen, enkele portretten en jachtscènes.
Van Mastenbroek's vader Johannes (1827-1909) was kunsthandelaar in Rotterdam met een uitgebreid netwerk. Een van zijn contacten was het Haagse filiaal van de Goupil & Cie, een belangrijke handelaar van toenmalig eigentijdse kunst in Nederland. Al in 1894 kocht die een aantal vroege aquarellen en tekeningen van Johan en bemiddelde later ook bij de doorverkoop aan zijn buitenlandse handelscontacten. Zo kreeg Johan ook contact met Jacob Maris, die een zichtbare invloed op zijn stijl zou krijgen en hem ook adviezen gaf. Vanaf die tijd ging hij ook buiten Rotterdam werken, in Amsterdam aan het IJ, Zaandam, Schiedam en in verschillende Zuiderzeestadjes.
De achterkamer in zijn ouderlijk huis werd zijn atelier en hij verkocht werken naar Engeland; in 1896 werd hij uitgenodigd om een aantal maanden in Engeland te komen werken voor de kunsthandel Burrington & Boss. Hier ontmoette hij in Newhaven zijn toekomstige vrouw Margareth Wellsted.
Na in 1898 de prijs van de Academie ontvangen te hebben werd hij door Jacob Maris en door zijn vader's collega Tersteeg voorgedragen als lid van 'Pulchri' in Den Haag.
Tot kort voor 1940 reisde hij nog geregeld iedere week uit Scheveningen naar Rotterdam om door de havens te zwerven en om de activiteit daar op hem in te laten werken. In zijn laatste jaren lag zijn huis naar eigen zeggen tjokvol met tekeningen en schetsen die hij kon benutten voor het maken van een schilderij. Zoals veel andere schilders van stadsgezichten ging hij met zijn olieverfschilderijen van Rotterdam, Delfshaven, Schiedam en Dordrecht vrijelijk om met de topografische gegevens; hij 'verbreedde' daarbij ook vaak de compositie van zijn schets. Maar in zijn forse aquarellen die hij buiten maakte volgde hij tamelijk nauwkeurig de topografische gegevens, zoals hij die ter plekke aantrof. Zijn voorstudies kwamen soms meerdere malen in een ander schilderij terug, soms ook met tussenpozen van jaren