De Amsterdamse apotheker-kunstenaar Oey Tjeng Sit (1917-1987) schrok er niet voor terug om bezoekers van, een kunstbeurs proppen krantenpapier naar blikjes te laten gooien, kooien met papieren proppen in brand te steken, pakhuizen met hetzelfde materiaal op te vullen en zijn kunstwerken te voorzien van titels als ‘Fietsend tegen de wind in kun je wel eens vergeten dat het wiel is uitgevonden’, `Wie in een leeg zwembad duikt is eerder vergeetachtig dan kippig’ of ‘Het goud van een politicus zit in zijn kunstgebit’.
Oey Tjeng Sit, wiens naam Solide Helder Geel betekent, kwam ter wereld in Purwokerto (Java) aan de voet van de vulkaan de Kloet, die dit feit ‘op eruptieve wijze’ luister bijzette. In het Chinese Drakenjaar geboren was hij ontheven van de plicht om voor zijn ouders te zorgen en vertrok hij, na de Chinese school en de H138 in Bandoeng te hebben bezocht, naar Nederland om farmacie te studeren. Na twintig jaar studie opende hij ‘Apotheek Oey’ aan de Prinsengracht 128, schuin tegenover de Westertoren. Van hieruit bestookte Oey, door Betty van Garrel eens omschreven als ‘een drakenmens met een passie voor Dada’, zijn buurtgenoten met kunst in ‘Oey’s Etalage’, een leeggeruimde apotheekvitrine.
De in Oey’s Etalage opgestelde installaties en performances van door de apotheker daartoe uitgenodigde kunstenaars brachten de kunst buiten het circuit van galeries en musea, en leverden Oey de titel ‘nestor van de hoofdstedelijke window-art’ op.