Adriana Johanna Wilhelmina (Jeanne) Bieruma Oosting (Leeuwarden, 5 februari 1898 – Almen, 14 juli 1994) was een Nederlandse aquarellist, beeldhouwer, etser, graficus, lithografe, illustratrice, glasschilder, kunstschilder, tekenares en boekbandontwerpster.[1] Als grafisch kunstenares is zij vooral na de Tweede Wereldoorlog bekend geworden.
Jeugd en opleiding[bewerken | brontekst bewerken]Jeanne Oosting werd in Leeuwarden geboren uit een voornaam Fries geslacht; ze bracht haar jeugd door in een regentenhuis aan de Wirdumerdijk en kreeg daar samen met haar zusje les van een huisonderwijzer. Ze begon al jong te tekenen. Op haar negende trok het gezin naar de buitenplaats De Cloese in Lochem; ze had daar zorgeloze jaren en bracht veel tijd door op de bijbehorende boerderij. Ook daar tekende ze veel; ze was ongeveer elf jaar toen ze van haar tante een aquareldoosje kreeg waarmee ze haar eerste landschapjes schilderde. De zomermaanden bracht ze door bij haar opa, op het Friese landgoed Lauswolt, te Beetsterzwaag, waar ze veel door de bossen zwierf. Als kind al had ze veel liefde voor de planten- en dierenwereld: 'alles wat veel pootjes, schubben of veren heeft (1988)'. Vanaf haar zevende leerde ze piano spelen, waar ze hartstochtelijk van hield.[2]
Haar eerste schilderlessen kreeg ze rond haar 16e jaar van Marianne Bleeker te Lochem, waar ze tot 1918 leerde werken met olieverf. Daarna ging ze twee keer per week met de stoomtram naar Deventer om er les te krijgen van Paul Bodifée, met wie ze voor het eerst de natuur in trok en daar schilderde. Op haar eigen verzoek sturen haar ouders Jeanne naar een meisjeskostschool in Bloemendaal, waar ze goed leerde aquarelleren van Frits Grabijn. Daarna volgde ze een opleiding aan de School voor Kunst en Kunstnijverheid in Haarlem en bleef ze Grabijn nog opzoeken voor zijn lessen. Ze moest al deze stappen in opleiding zwaar bevechten, omdat haar ouders niets zagen in een kunstenaarschap, waarmee ze in hun ogen haar huwelijkskansen zou verspillen. Daarna trok Jeanne naar Den Haag om les te krijgen van Albert Roelofs, de zoon van de Haagse School-schilder Willem Roelofs en een jaar later van Willem van Konijnenburg die haar de principes bijbracht van compositie, constructie en anatomie. Daarnaast volgde ze lessen op de Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten in Den Haag.